aanschellen

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord aanschellen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord aanschellen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je aanschellen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord aanschellen is hier. De definitie van het woord aanschellen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanaanschellen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.


  • aan·schel·len

aanschellen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanschellen
schelde aan
aangescheld
zwak -d volledig
  1. aanbellen met de huisdeurbel om binnen gelaten te worden
     ' 'Nou waar ik woon wéét je, he?' 'Boven die koekebakker, he?' 'Ja, je zag me toch aanschellen? Nou daar.[2]
     ' De trapdeur was dicht, zeker voor de kou, en hij moest aanschellen.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1 Kees de jongen” op Wikipedia (1923), C.A.J. van Dishoeck op Wikipedia Citefout: Ongeldig label <ref>; de naam "Kees de jongen" wordt meerdere keren met andere inhoud gedefinieerd.