bezie

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord bezie. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord bezie, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je bezie in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord bezie is hier. De definitie van het woord bezie zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbezie, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • be·zie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bezie beziën
verkleinwoord bezietje bezietjes

Zelfstandig naamwoord

de béziev / m

  1. erfwoord (fruit) (verouderd) besachtige vrucht
    • Marjatta, Suomi's schoonste, is de rode vrucht genaderd, reikt naar haar met tengere vingers, met de fijne vingertoppen, maar kan de bezie niet beroeren, neemt een takje van de bodem, doet de bezie nedervallen. 

    • Een zwerver zet zich op de zachte zoden
      Van geurig groen, die 't woud des bergs bezoomen,
      En de effen blauwe hemel doet hem droomen
      En 't mos, dat krielt van beziën, de rooden.
       
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bezien

bezíé

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezien
    • Ik bezie. 
  2. gebiedende wijs van bezien
    • Bezie! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezien
    • Bezie je? 
  4. aanvoegende wijs van bezien

Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.

Verwijzingen