buil

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord buil. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord buil, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je buil in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord buil is hier. De definitie van het woord buil zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbuil, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
De kleuter is gevallen en heeft een buil op het voorhoofd.
  • buil
  • In de betekenis van ‘bult’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord buil builen
verkleinwoord builtje builtjes

de builm

  1. grote zeef voor het zeven van meel
  2. zak of zakje met bijvoorbeeld thee of kruiden

de builv / m

3. (medisch) zwelling met het uiterlijk van een bobbel, bult
  • Zich een buil vallen
Een strop aan iets hebben
vervoeging van
builen

buil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van builen
    • Ik buil. 
  2. gebiedende wijs van builen
    • Buil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van builen
    • Buil je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]