deerniswekkend

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord deerniswekkend. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord deerniswekkend, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je deerniswekkend in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord deerniswekkend is hier. De definitie van het woord deerniswekkend zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vandeerniswekkend, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • deer·nis·wek·kend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen deerniswekkend deerniswekkender deerniswekkendst
verbogen deerniswekkende deerniswekkendere deerniswekkendste
partitief deerniswekkends deerniswekkenders -

deerniswekkend

  1. van iets of iemand dat het heel zielig is en veel medelijden en medeleven opwekt
    • De anekdotes uit het boek hebben de Franse politiek al dagen in zijn greep. Sarkozy, schrijft Buisson, heeft geen principes, een „politiek handelaar”, „alleen geïnteresseerd in de korte termijn” en „geobsedeerd door geld”. Als president was hij badinerend over vrijwel iedere andere politicus, ook uit eigen kamp. François Fillon, vijf jaar Sarkozy’s premier, is een „zielepoot”, „deerniswekkend” en „pathetisch”. En over oud-president Chirac zegt Sarkozy in het boek: „Ik heb nog nooit zo’n corrupt figuur ontmoet.”[1] 
    • Het jonge Zuid-Soedan bevestigt daarmee zijn status als Afrika’s meest deerniswekkende natie. Onbekwaam leiderschap, megacorruptie en een politieke machtsstrijd die ontaardde in een onverzoenlijke stammenoorlog liggen ten grondslag aan een nieuwe strijdronde. Vanochtend waren weer zware explosies en machinegeweervuur te horen in Juba. In Juba verblijven ongeveer honderd Nederlanders, hun is aangeraden het land zo snel mogelijk te verlaten. Maar voorlopig moeten ze binnen blijven, het vliegveld van Juba is gesloten.[2]  
76 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]
  1. NRC Peter Vermaas 30 september 2016
  2. NRC Koert Lindijer 11 juli 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be