dichtgooien

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord dichtgooien. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord dichtgooien, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je dichtgooien in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord dichtgooien is hier. De definitie van het woord dichtgooien zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vandichtgooien, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • dicht·gooi·en

dichtgooien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dichtgooien
gooide dicht
dichtgegooid
zwak -d volledig
  1. iets met een smijtend, ruw gebaar sluiten of afsluiten
    • De formatie raakte definitief in een impasse nadat D66 vorige week met een daverende dreun de deur eigenstandig dichtgooide voor CU. Bij VVD en CDA leidt dat nog steeds tot chagrijn.[2] 
  2. iets te plotseling sluiten
    • president Nicolas Maduro afgelopen weekeinde de grens dichtgooide met de ABC-eilanden. De reizigers zaten vast op vier verschillende vliegvelden en konden geen kant uit.[3] 
    • Is het een goed plan? Douma heeft in één opzicht gelijk: de kolencentrales zomaar dichtgooien, dat zal het klimaat niet redden. Nederland zal de energie die het toch nodig heeft moeten importeren. Ér wordt geen grammetje minder gestookt', zegt energiedeskundige Annelies Huygen van de onafhankelijke onderzoeksorganisatie TNO. De benodigde energie kan komen van schonere gascentrales, maar ook van vuile bruinkoolcentrales.[4] 
  3. iets opvullen met aarde
    • Engelfriet vergelijkt het met een kanaal: „Je kunt een kanaal dichtgooien, dan kan niemand verdrinken. Je kunt een bordje ophangen: verboden te zwemmen. Maar je kunt ook trappen langs het water plaatsen en iedereen gratis zwemles geven. Dan heb je het probleem opgelost en heb je ook de voordelen van het kanaal.”[5] 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 29 mei 2017
  3. de Telegraaf 11 jan. 2018
  4. Volkskrant Jochem van Staalduine 6 januari 2018,
  5. de Telegraaf 15 dec. 2017
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be