harmelen

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord harmelen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord harmelen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je harmelen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord harmelen is hier. De definitie van het woord harmelen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanharmelen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Harmelen


  • har·me·len
  • Alleen te vinden in onderstaande noot uit Hanna de freule van de in zijn tijd zeer bewonderde 19e-eeuwse Nederlandse schrijver J.J. Cremer op Wikipedia (nl) uit 1873. De redactie van het Woordenboek der Nederlandsche taal op Wikipedia (nl) heeft dit woord misschien als een soort eerbetoon opgenomen, net als de afleiding "geharmel" die ook alleen in het werk van deze schrijver is te vinden. Qua betekenis doet het denken aan de harmenjannen uit de scheepvaart. [1] [2]

harmelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
harmelen
harmelde
geharmeld
zwak -d volledig
  1. inergatief gedurig met een paard en wagen voor- en achterwaarts gaan
      Het woord harmelen wordt der redactie van het Woordenboek, in den boven bedoelden zin van gedurig vóor- en achteruitrijden ten zeerste aanbevolen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 januari 2024 Weblink bron
    A.L.H. Ising
    Levensbericht van Jacobus Jan Cremer. in: Handelingen der algemeene vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, gehouden aldaar den 17den Juni 1880, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. (1880), E.J. Brill, Leiden
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 januari 2024 Weblink bron
    J.J. Cremer
    “Romantische werken. Deel X. Hanna de freule.” (1880; oorspronkelijk 1873), D. Noothoven van Goor, Amsterdam, p. 240