Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
hausse. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
hausse, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
hausse in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
hausse is hier. De definitie van het woord
hausse zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
hausse, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het rijzen van prijzen, opleving’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
de hausse v
- (economie) het overspannen hoogtepunt in een conjunctuur, het hoogtepunt in een periode van economische groei
- Een conjuncturele hausse.
- ▸ Duidelijker dan bij voorgaande studies blijkt dat de huidige hausse in de economie voor een belangrijk deel te danken is aan de IT-sector.[2]
- (figuurlijk) sterke toename, forse stijging
- ▸ Reisorganisaties verwachten een ‘hausse aan boekingen’ voor vakanties, omdat vandaag bekend wordt welke landen een positief reisadvies krijgen.[3]
68 % |
van de Nederlanders;
|
51 % |
van de Vlamingen.[4]
|
hausse v
- stijging, toename
- (economie) hausse
- verhoging, stut
- (militair) vizier
hausse
- eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van hausser
- eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van hausser
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van hausser