houtluis

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord houtluis. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord houtluis, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je houtluis in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord houtluis is hier. De definitie van het woord houtluis zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanhoutluis, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • hout·luis
enkelvoud meervoud
naamwoord houtluis houtluizen
verkleinwoord

de houtluisv / m

  1. (dierkunde) benaming voor verschillende soorten insecten die hout eten, zoals Trogium pulsatorium op Wikispecies, Liposcelis terricolis op Wikispecies of de larven van Anobium punctatum op Wikispecies
      Wanneer des nachts bij een zieke gewaakt wordt en men de houtluis hoort, dan moet meestal 's anderen daags de geneesheer de verzekering vernemen dat patiënt niet weer herstellen zal; „want de doodsklopper heeft zich van nacht laten hooren”. In oude eikenhouten meubels vindt men dit insectje veel.[3]
  2. (Suriname) termiet, insect uit de orde Isoptera op Wikispecies
     De eigenaar had verzuimd het gebouw te onderhouden en gaf daarmee de natuurelementen, houtluizen en ander ongedierte alle ruimte om een stukje koloniaal verleden te vernietigen.[4]
  3. (pejoratief) (beroep) bijnaam voor een timmerman
     Ik hield vast aan de gedachte dat het een totaalboek moest worden. Alle materialen moesten aan de orde komen. Dat kostte mij hoofdbrekens, want ik ben smal opgeleid. Vroeger kende de technische opleiding twee richtingen: timmeren en metaalbewerken. Je was gewoon een houtluis of een roestkrabber. Nu moest ik mij zo breed mogelijk oriënteren.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. houtluis op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 19 augustus 2022 Weblink bron
    J.F. van Hengel
    “Geneeskundige plaatsbeschrijving van het Gooiland” (1875), Departement van Binnenlandsche Zaken / Van Weelden en Mingelen, 's-Gravenhage, p. 34
  4. Bronlink geraadpleegd op 5 januari 2022 Weblink bron “Surinaamse monumenten prooi van laksheid” (3 januari 2002), Reformatorisch Dagblad
  5. Bronlink geraadpleegd op 5 januari 2022 Weblink bron “Vademecum historische bouwmaterialen, installaties en infrastructuur” (24 augustus 2009), Reformatorisch Dagblad