luis

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord luis. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord luis, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je luis in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord luis is hier. De definitie van het woord luis zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanluis, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Luis


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • luis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord luis luizen
verkleinwoord luisje luisjes

Zelfstandig naamwoord

de luisv / m

  1. (dierkunde) benaming voor verschillende meestal vleugelloze insecten die parasiteren op dieren en planten
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Beter een luis in de pot dan helemaal geen vlees
Wees met weinig tevereden als je toch niet meer bereikt.
  • Dat is een hongerige luis
Dat is een gierigaard.
  • Er kan geen luis over zijn lever lopen of hij reageert
Hij is lichtgeraakt.
  • Hem loopt een luis over de lever
Hij wordt boos.
  • Hij wordt van de luizen opgevreten
Hij zit vol ongedierte.
  • Hij zit in de luizen
Hij heeft grote zorgen.
  • Leven als een luis op een zeer hoofd
het fantastisch goed hebben
  • Magere luizen bijten het hardst
Wie arm is probeert op eigen wijze aan de kost te komen.
  • Men kan van een luis niet meer nemen dan zijn leven
Wanneer iemand niets heeft, valt er niets te halen.
  • Vertrek met je luizen
Pak je biezen.
  • Zijn eigen luizen bijten hem
Hij zit zichzelf in de weg.
  • Zo arm als een luis
Armzalig, nietig
  • Zo kaal als een luis
Geen geld of goederen hebben.
  • Zo veeg zijn als een luis op een kam
In groot gevaar zijn.
  • nog geen luis hebben om dood te drukken
Zeer arm zijn.
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
luizen

luis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luizen
    • Ik luis. 
  2. gebiedende wijs van luizen
    • Luis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luizen
    • Luis je? 

Bijvoeglijk naamwoord

luis

  1. partitief van de stellende trap van lui

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
luir

luis

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van luir