Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
luis. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
luis, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
luis in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
luis is hier. De definitie van het woord
luis zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
luis, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de luis v / m
- (dierkunde) benaming voor verschillende meestal vleugelloze insecten die parasiteren op dieren en planten
- Beter een luis in de pot dan helemaal geen vlees
Wees met weinig tevereden als je toch niet meer bereikt.
- Dat is een hongerige luis
Dat is een gierigaard.
- Er kan geen luis over zijn lever lopen of hij reageert
Hij is lichtgeraakt.
- Hem loopt een luis over de lever
Hij wordt boos.
- Hij wordt van de luizen opgevreten
Hij zit vol ongedierte.
Hij heeft grote zorgen.
- Leven als een luis op een zeer hoofd
het fantastisch goed hebben
- Magere luizen bijten het hardst
Wie arm is probeert op eigen wijze aan de kost te komen.
- Men kan van een luis niet meer nemen dan zijn leven
Wanneer iemand niets heeft, valt er niets te halen.
Pak je biezen.
- Zijn eigen luizen bijten hem
Hij zit zichzelf in de weg.
Armzalig, nietig
Geen geld of goederen hebben.
- Zo veeg zijn als een luis op een kam
In groot gevaar zijn.
- nog geen luis hebben om dood te drukken
Zeer arm zijn.
1. benaming voor verschillende meestal vleugelloze insecten die parasiteren op dieren en planten
luis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luizen
- gebiedende wijs van luizen
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luizen
luis
- partitief van de stellende trap van lui
99 % |
van de Nederlanders;
|
98 % |
van de Vlamingen.
|
luis
- tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van luir