Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
ten. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
ten, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
ten in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
ten is hier. De definitie van het woord
ten zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
ten, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- In de betekenis van ‘voorzetsel + lidwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]
ten
- samentrekking van te + den (enkelvoud datief mannelijk en onzijdig), komt voor in staande uitdrukkingen
- Dat is ten eerste niet gewenst en ten tweede niet mogelijk.
een toestand die zo erg is dat er eigenlijk direct iets aan gedaan zou moeten worden
goed voorbereid zijn en zeker zijn
- Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald
je kan beter iets voortijdig stoppen dan doorgaan tot het helemaal verkeerd gaat; wanneer je in de gaten hebt dat dit het niet de goede weg is, kun je beter stoppen en opnieuw beginnen
- De haren ten berge rijzen
ergens erg van schrikken
- Iemand iets te ( of ten) goede houden
niet voorbereid zijn
- het vonnis ten uitvoer leggen
- zich iets ten doel stellen
een sterk voornemen hebben iets te bereiken
84 % |
van de Nederlanders;
|
78 % |
van de Vlamingen.[4]
|
- Afgeleid van het Nederlandse ten
ten
- ten
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *tehun
ten
- tien; "10", het getal tussen negen en elf
ten
- tien
ten
- tien; "10", het getal tussen negen en elf
ten
- meervoud van tothe
- Samenstelling van de woorden te en den
ten
- ten; mannelijk datief
- ten; onzijdig datief
- Afgeleid van het Proto-Slavische *tъ
ten
- die; wijst iets of iemand aan dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de spreker bevindt
- die; ter aankondiging van een bepaling
- Afgeleid van het Proto-Slavische *tъ
ten
- die; wijst iets of iemand aan dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de spreker bevindt
- die; ter aankondiging van een bepaling
ten
- tien; "10", het getal tussen negen en elf
- Afgeleid van het Proto-Slavische *tъ
ten
- die; wijst iets of iemand aan dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de spreker bevindt
- «Ten chlap je nechutný.»
- Die jongen is smakeloos.
- die; ter aankondiging van een bepaling
ten
- gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tener
- Afgeleid van het Proto-Slavische *tъ
ten
- die; wijst iets of iemand aan dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de spreker bevindt
- die; ter aankondiging van een bepaling
- «Byl jednou jeden král a ten měl tři dcery.»
- Er was eens één koning en die had drie dochters.
- Oude schrijfwijze: tenť
- Oude schrijfwijze: tenž
- Oude schrijfwijze: tenže