Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
ta. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
ta, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
ta in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
ta is hier. De definitie van het woord
ta zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
ta, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *taihwǭ
ta
- (anatomie) teen
ta v enk
- jouw, je (bij vrouwelijke woorden in het enkelvoud, die in de uitspraak niet met een klinker beginnen)
- «Ta femme te trompe.»
- Jouw vrouw bedriegt je.
- Bij vrouwelijke woorden die in de uitspraak wel met een klinker beginnen, wordt ton gebruikt.
- Afgeleid van het Oudfriese to
ta
- toe
ta
- de, het (bepaald lidwoord, wordt gebruikt voor onzijdige zelfstandige naamwoorden en voor alle verkleinwoorden in het enkelvoud.)
- een (onbepaald lidwoord)
ta
- (anatomie) teen
ta
- naar
ta
- ook
- Afkomstig van het Oudnoorse woord taka
ta
- overgankelijk nemen, halen
- «Ta panna av plata og tilset sukkeret.»
- Haal de pan van de plaat en voeg de suiker toe.
- vangen
- arresteren, betrappen, pakken
- : ta beina på nakken / ta bena på nakken
de benen nemen
de mond opendoen en spreken
- «Han tok for første gang bladet fra munnen etter beskyldningene den siste tiden.»
- Hij heeft het eerst de mond naar de aantijgingen de laatste tijd opengedaan en sprak.
(spreektaal) zich de sieg halen, vinnen / de papegaai geschoten hebben
zalm in een net vangen
- : ta noen på fersk gjerning
iemand op heterdaad betrappen
iemand arresteren
ta
- gebiedende wijs van ta
- Afkomstig van het Oudnoorse woord taka
ta
- overgankelijk, nemen, halen
- ta
(spreektaal) zich de sieg halen, vinnen / de papegaai geschoten hebben
ta
- gebiedende wijs van ta
- Afgeleid van het Proto-Slavische *ta
ta
- die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van ten
- Afgeleid van het Proto-Slavische *ta
ta
- die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van tón
- Afgeleid van het Proto-Slavische *ta
- Verkorte vorm van tak
ta
- die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van ten
- die; vocatief vrouwelijk enkelvoud van ten
ta
- (spreektaal) ja
- Afgeleid van het Proto-Slavische *ta
ta
- die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van ten
- «Kdo je ta holka?»
- Wie is dat meisje?
- die; nominatief onzijdig meervoud van ten
- die; accusatief onzijdig meervoud van ten
ta
- ik (formeel persoonlijk voornaamwoord in de eerste persoon enkelvoud, gebruikt als meerdere tegen ondergeschikte(n))
- wij
ta
- nemen
ta
- één