Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
ja. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
ja, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
ja in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
ja is hier. De definitie van het woord
ja zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
ja, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep ter bevestiging’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2]
ja
- duidt bevestiging, instemming, toestemming, inwilliging of toegeving aan
- Heeft hij dat echt gezegd? Ja.
- Mag ik nog een stukje taart? Ja.
- Vind jij dat ook? Ja.
- Voor de zekerheid surfte ik nog even over het internet en, godbetere, daar verscheen een artikel van taalkundige en hoogleraar Marc van Oostendorp uit het tijdschrift Onze Taal in 2011 onder de kop: Boer roept ‘ja’ – de vele betekenissen van een bevestiging. Onder het artikel las ik met afschuw de cursief afgedrukte regel: „Ja is in het gesproken Nederlands het vaakst gebruikte woord.” [3]
- : ja en amen op alles zeggen
met alles akkoord gaan
- : geen ja en geen nee zeggen
weigeren noch toezeggen
- : ja kun je krijgen, nee heb je al
wordt gebruikt als bemoediging voor iemand die ertegen opziet om iets te vragen
- : ja en neen is een lange strijd
wordt gebruikt wanneer er twee het oneens zijn en niemand wil toegeven
- : iemand geloven bij ja en neen
iemand op zijn erewoord geloven
1. duidt bevestiging of instemming aan
- Afrikaans: ja (af)
- Albanees: po (sq)
- Baskisch: bai (eu)
- Bosnisch: da (bs)
- Bretons: ya (br)
- Bulgaars: да (bg)
- Catalaans: sí (ca)
- Deens: ja (da)
- Duits: ja (de)
- Engels: yes (en), aye (en), yep (en), yeah (en)
- Esperanto: jes (eo)
- Estisch: ja (et)
- Fins: kyllä (fi)
- Frans: oui (fr), si (fr), oïl (fr)
- Galicisch: si (gl)
- Guarani: hêe (gn)
- Hongaars: igen (hu)
- Ido: yes (io)
- Iers:
- is ea (bij algemene instemming)
- (anders wordt het werkwoord (met dezelfde vervoeging) van de gestelde vraag herhaald, bv. als de vraag was "Is hij ...?" dan is het antwoord letterlijk vertaald "Hij is".)
- Italiaans: sì (it)
- Kituba: èè, inga
- Koerdisch: belê (ku), erê (ku), e (ku), a (ku)
- Kroatisch: tako je (hr)
- Latijn: sic (la)
- Lets: jā (lv)
|
|
|
ja
- kreet van opwinding
- nou ja: kijk zo simpel is het! dat je dat niet wist!
- Nou ja... Op soortgelijke manier als 'kijk' gebruikt. Als antwoord op een vraag begint bevraagde met 'nou ja....' Dit wekt de suggestie dat het antwoord op de gestelde vraag voor bevraagde heel simpel is. Hij legt het alleen nog weer eens even uit aan de vrager, die het ook niet helpen kan dat hij het nog niet weet. Dat na dit nou ja... vervolgens een niet terzake doend antwoord volgt, lijkt voor bevraagde geen rol te spelen.[4]
het ja o
- bevestigend of instemmend antwoord
- Hij antwoordde met een volmondig ja.
1. bevestigend of instemmend antwoord
99 % |
van de Nederlanders;
|
100 % |
van de Vlamingen.[5]
|
ja
- inderdaad
ja
- jagen
- Afgeleid van het Oudhoogduitse ja / jā
ja
- ja
ja
- ja
- Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ
jâ
- ik
- Afgeleid van Middelhoogduitse ja
ja
- ja
ja
- ja
- toch, immers, inderdaad
- «Das ist ja Spitze!»
- Dat is toch geweldig!
- «Ich hatte es ja gesagt.»
- Ik had het toch/immers gezegd.
- vooral
- wel (bijw.)
- nietwaar, hè, toch
- «Du kommst auch, ja?»
- Jij komt ook, nietwaar?
ja
- inderdaad
ja
- en
ja
- ja
ja
- ja
ja
- ja
ja
- reeds
- Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ
jâ
- ik
ja
- wanneer
- Afgeleid van het Oudhoogduitse ja / jā
ja
- ja
- Afgeleid van het Oudsaksische ja
ja
- ja
- Afgeleid van het Oudsaksische ja
ja
- ja
- Afgeleid van het Middelnederduitse ja
ja
- ja
- Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ
ja
- ik, 'k; 1e persoon enkelvoud
ja
- zij; 3e persoon meervoud
ja
- ja
- Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ
ja
- ik, 'k; 1e persoon nominatief enkelvoud
ja
- al, reeds
- «Ja lo sot bien, il lo celat.[1]»
ja
- ja; duidt bevestiging, instemming, toestemming, inwilliging of toegeving aan
ja
- ja
ja
- ja
- Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ
ja
- ik, 'k; 1e persoon nominatief enkelvoud
ja
- ja
- Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ
ja
- ik, 'k; 1e persoon nominatief enkelvoud
- Afgeleid van het Middelnederduitse ja
ja
- (Zuidwestfaals) ja
ja
- ja
ja
- ja