nas

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord nas. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord nas, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je nas in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord nas is hier. De definitie van het woord nas zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vannas, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • nas
vervoeging van
nassen

nas

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nassen
    • Ik nas. 
  2. gebiedende wijs van nassen
    • Nas! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nassen
    • Nas je? 


enkelvoud meervoud
nom. / voc.
accusatief mȅne, me nâs, nas
genitief mȅne, me nâs, nas
datief mȅni, mi nȁma, nam
locatief mȅni nȁma
instrumentalis mnôm, mnóme nȁma
  • nas

nâs of nas

  1. ons (accusatief van de eerste persoon meervoud)
  2. van ons (genitief van de eerste persoon meervoud)


enkelvoud meervoud
nas nassos

nas m

  1. (anatomie) neus


enkelvoud meervoud
nom. / voc.
accusatief mȅne, me nâs, nas
genitief mȅne, me nâs, nas
datief mȅni, mi nȁma, nam
locatief mȅni nȁma
instrumentalis mnôm, mnóme nȁma
  • nas

nâs of nas

  1. ons (accusatief van de eerste persoon meervoud)
  2. van ons (genitief van de eerste persoon meervoud)


vervoeging van
nāre

nās

  1. actief indicatief praesens, tweede persoon enkelvoud van nāre


  • nas
enkelvoud meervoud
nas nases

nas m

  1. (anatomie) neus


enkelvoud meervoud
nom. / voc. ja my
accusatief mnie, mię nas
genitief mnie nas
datief mnie, mi nam
locatief mnie nas
instrumentalis mną nami
  • nas

nas

  1. ons (accusatief van de eerste persoon meervoud)
  2. van ons (genitief van de eerste persoon meervoud)
  3. bij ons (locatief van de eerste persoon meervoud)