Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
ik. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
ik, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
ik in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
ik is hier. De definitie van het woord
ik zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
ik, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- erfwoord in de betekenis van ‘persoonlijk voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 776 [1] [2] [3]
- Middelnederlands: ic
- Oudnederlands: ik
- Germaans: *ek, *ik
- Indo-Europees: *éǵh₂-
|
|
- West: Engels: I (Angelsaksisch: ih, ic, iċ), Duits: ich, (Oudhoogduits: ih), Fries: ik (Oudfries: ik)
- Noord: Zweeds: jag, Deens/Noors: jeg (Nynorsk: eg, Oudnoords: ek, jak), IJslands: eg, ég, Faeröers: eg, jeg
- Oost: Gotisch: ik [4]
|
ik eerste persoon enkelvoud
- nominatief (onderwerp), verwijst naar de spreker of schrijver met uitsluiting van anderen
- Ik zing dit lied voor jou.
- Ik denk, dus ik ben. (bron: Descartes )
- Ik kwam, ik zag, ik overwon / Ik kwam, zag en overwon
|
|
- Litouws: aš (lt)
- Lojban: pami (jbo)
- Mantsjoe: bi
- Mari: мый
- Nauruaans: à (na), aña (na)
- Nedersaksisch: -'k (nds), eck (nds), ek (nds), ick (nds), ik (nds), ikk (nds)
- Noors: jeg (no)
- Nynorsk: eg (nn)
- Oekraïens: я (uk) (ja)
- Oudgrieks: ἐγώ
- Perzisch: مَن (fa)
- Papiaments: mi
- Pools: ja (pl)
- Portugees: eu (pt)
- Reto-Romaans: jau (rm)
- Roemeens: eu (ro)
- Russisch: я (ru) (ja)
- Shuar: wi
- Slowaaks: ja (sk)
- Spaans: yo (es)
- Taroko: yako
- Thai: ผม (th) m (), ดิฉัน (th) v (), ฉัน (th) (informeel)
- Tok Pisin: mi (tpi)
- Tsjechisch: já (cs)
- Tupinambá: ixé, xe
- Turks: ben (tr)
- Tuvaluaans: au
- Vietnamees: mình (vi) /tớ (vi) (informeel/vertrouwelijk), tôi (vi) (beleefd/formeel), ta (vi) /tao (vi) (tegen ondergeschikte(n)), tegen familie (hangt af van de relatie tot de persoon tegen wie men spreekt): ông (vi) (als grootvader), bà (vi) (als grootmoeder), cha (vi) /bố (vi) (vader), mẹ (vi) (moeder), anh (vi) (oudere broer), chị (vi) (oudere zus), em (vi) (jongere broer/zus), bác (vi) (oom oudere broer van moeder of vader), chú (vi) (oom jongere broer van vader), cậu (vi) (oom broer van moeder), dượng (vi) (aangetrouwde oom), bác gái (vi) (tante oudere zus van moeder of vader), cô (vi) (tante jongere zus van vader), dì (vi) (tante jongere zus van moeder), thím (vi) (tante aangetrouwd aan jongere broer van vader), mợ (vi) (aangetrouwde tante langs moeders kant), cháu (vi) (neef/nicht tegen oom/tante)
- Volapük: ob (vo)
- Zweeds: jag (sv)
|
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
het ik o
- ego, de eigenlijke zelfstandige persoon
100 % |
van de Nederlanders;
|
99 % |
van de Vlamingen.[5]
|
ik
- ik; eerste persoon enkelvoud nominatief
- Afgeleid van het Oudfriese ik
ik
- ik; 1e persoon enkelvoud onderwerpsvorm
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
ik
- zon
- Afgeleid van het Angelsaksische ic
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
- Afgeleid van het Oudsaksische ic / ik
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
- Nedersaksisch: 'ck, eck, ek, ick, icke, ik, ikk, ikə, 'k, -'k, öck
- Plautdietsch: ekj, etj
- Afgeleid van het Middelnederduits ik
ik
- ik; 1e persoon enkelvoud nominatief, verwijst naar de spreker of schrijver.
Ik keem, ik keek, ik wun
Ik keem, ik keek, ik wun
- Afgeleid van het Oudfriese ik
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *ek / *ik
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *ek / *ik
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *ek / *ik
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
- Middelnederduits: ek, ik
- Nedersaksisch: 'ck, eck, ek, ick, icke, ik, ikk, ikə, 'k, -'k, öck
- Plautdietsch: ekj, etj
- Afgeleid van het Middelengelse ik
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
- «Wha did that? – Ik!»
- Wie heeft dat gedaan?! – Ikke!
ik
- vis
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud, verwijst naar de spreker of schrijver.
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud, verwijst naar de spreker of schrijver.
ik
- (Münsterlands) ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
- Afgeleid van het Middelnederlandse ic
ik
- ik; 1e persoon nominatief enkelvoud