Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
hem. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
hem, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
hem in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
hem is hier. De definitie van het woord
hem zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
hem, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- In de betekenis van ‘buitendijks land’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1182 [1]
- In de betekenis van ‘persoonlijk voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1200 [1] [2] [3] [4]
hem
- accusatief m derde persoon enkelvoud
- Ik zie de man -> ik zie hem.
- ▸ Jack was een kale man van in de zestig die 35 jaar geleden zelf de PCT had gelopen. Het ging er volgens hem destijds heel anders aan toe dan nu. ‘Mijn rugzak woog wel 20 kilo, en nu loopt iedereen met dat ultralichte spul.[5]
- datief m derde persoon enkelvoud
- Ik geef de man een boek -> ik geef hem een boek.
- Hem loopt een luis over de lever.
Hij wordt boos.
- Als je hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand
als je iemand een beetje helpt, wil diegene altijd je hulp
- Als men over de duivel spreekt, dan trapt men hem op zijn staart.
het over iemand hebben en die dan plots tegen het lijf lopen, of iets gebeurt terwijl je het er net over had
- Dat zal hem geen windeieren leggen
- Dat zal hem niet glad zitten.
iets zal niet meevallen en moeilijk zijn
- De schellen vallen hem van de ogen.
plotseling iets begrijpen hoe het in elkaar steekt
het bijna niet kunnen laten er op los te slaan
- Er zit bij hem een steekje los
die is niet helemaal goed bij zijn hoofd
- Wie de schoen past, trekke hem aan.
als je je aangesproken voelt moet je er maar wat mee doen ofwel: zonder dat iemand bij naam wordt genoemd toch weten dat diegene wordt bedoeld
- Zijn eigen luizen bijten hem.
Hij zit zichzelf in de weg.
- Zolang de ezel zakken draagt, heeft de mulder hem lief
|
|
hem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hemmen
- gebiedende wijs van hemmen
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hemmen
99 % |
van de Nederlanders;
|
99 % |
van de Vlamingen.[6]
|
- ↑ 1,0 1,1 "hem" in:
Sijs, Nicoline van der
, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ hem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ hem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ hem op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Tim Voors
“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
hem
- datief en accusatief m van de derde persoon enkelvoud: hem
- datief o an de derde persoon enkelvoud: eraan, ervoor
- datief en accusatief van de derde persoon meervoud: hun, hen, ze
hem
- zich