Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
hen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
hen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
hen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
hen is hier. De definitie van het woord
hen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
hen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de hen v
- (dierkunde) vrouwtje van hoenderachtige vogels
- De hen legt een ei in de ren.
1. vrouwtje van hoenderachtige vogels
hen
- (taalkunde) persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud in de functie van lijdend voorwerp en na voorzetsels. Voornamelijk gebruikt om te verwijzen naar personen, soms ook naar dieren.
- Hij zag hen in de vergaderingsruimte.
- Met hen ging hij naar de conferentie.
- ▸ De sfeer was altijd opgewekt, maar al snel ging iedereen over tot de orde van de dag en vertrok naar zijn of haar kamer om huiswerk te maken en ‘écht’ belangrijke mensen te bellen over de laatste drama’s op school. Wie weet inspireert mijn reis hen om later ook de wereld te verkennen.[4]
- (taalkunde) (lhbt) (pregnant) (niet algemeen) persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon enkelvoud in de functie van onderwerp en lijdend voorwerp en na voorzetsels. Gebruikt om te kunnen verwijzen naar personen die zich als non-binair identificeren
- ▸ Als iemand zich geen hij en geen zij voelt, hoe kan die persoon in het Nederlands dán worden aangeduid? De non-binaire gemeenschap vindt ‘hen’ een fijn alternatief: ‘Hen loopt.’[5]
- In de officiële grammatica van het Nederlands wordt deze vorm onderscheiden van de datiefvorm hun. Dit onderscheid (evenals de vorm hen zelf), bekend als het systeem-Van Heule, is echter historisch gezien geheel kunstmatig[6] In de spreektaal is hen dan ook minder gebruikelijk en wordt vaak vervangen door ze, soms (in strijd met de officiële regels) door hun.
99 % |
van de Nederlanders;
|
99 % |
van de Vlamingen.[7]
|
- ↑ "hen" in:
Sijs, Nicoline van der
, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ hen (voornaamwoord)
- ↑ Weblink bron “Verkiezing van het non-binaire voornaamwoord” (9 mei 2016) op transgendernetwerk.nl
- ↑
Tim Voors
“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron
Sander Becker
“Is het Nederlands klaar voor het genderneutrale ‘Hen loopt’?” (8 oktober 2020) op trouw.nl
- ↑ "Jan G. Kooij" in the World's Major Languages edt. Bernard Comrie 1990, Oxford University Press ISBN 0-19-520521-9.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Afgeleid van het Nederlandse hen
hen
- (dierkunde) hen; het vrouwtje van de hoenderachtige vogels
- Afgeleid van het Middelhoogduitse haben
hen
- hebben
- Afgeleid van het Angelsaksische hen
hen
- (hoendervogels) hen, kip
- (dierkunde) vrouwelijke vogel
hen
- eerste persoon meervoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hawwe
- «Mir hen viel gesse, gedrunke un viel Kaarde gschpielt.»
- We hebben veel gegeten, gedronken en kaarten gespeeld.
hen
- (zeer) ver
hen
- een term gebruikt als een vrouw wordt aangesproken
- «Alright Mary hen?»
- Alles goed Mary?
hen
- (dialect) daar; op een bepaalde plek
- (dialect) daar, daarheen; daar naar toe
- tam (bw.), tamhle / támhle
- tam (bw.), tamhle / támhle
- tady, tu, zde
- sem (bw.), zpět, zpátky
hen
- genitief meervoud van hena
hen
- oud
hen
- (neologisme) hij of zij (genderneutrale vorm, derde persoon enkelvoud)