oud

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord oud. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord oud, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je oud in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord oud is hier. De definitie van het woord oud zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanoud, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • oud
  • In de betekenis van ‘reeds lang bestaand, lang geleefd hebbend’ voor het eerst aangetroffen in 893 [1]
  • Oorspronkelijk het deelwoord van het Germaanse werkwoord alan, "opgroeien, voeden". Etymologisch verwant met Oudsaksisch en Oudfries ald, Oudhoogduits alt, Oudengels eald, Latijns altus
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen oud ouder oudst
verbogen oude oudere oudste
partitief ouds ouders -

oud

  1. (van levende wezens) van hoge leeftijd
     In onze tijd bestaat er een toenemende belangstelling, zowel voor de folklore als voor de achtergrond en de inhoud van de feesten. Temeer als die beleefd kunnen worden door het hele gezin en de hele groep, jong of oud.[2]
     Met mijn 43 jaar was ik duidelijk de oudste van het stel, de rest leek ergens tussen de twintig en vijfentwintig.[3]
  2. (van voorwerpen) al lange tijd bestaand, uit een vroeger tijd afkomstig, versleten
    • Die stoel is al heel oud, hij is nog van mijn grootvader geweest. 
     In een oude National Geographic had ik ooit als kind een artikel over deze trail gelezen, 4.286 kilometer door Amerika. Dit heb ik altijd onthouden, maar ik had nooit gedacht dat zo’n lange wandeltocht voor mij weggelegd zou zijn.[3]
  3. vorig, eerder, voormalig
    • Mijn oude fiets heb ik doorverkocht. 
     Meneer Wang heeft nadrukkelijk verklaard dat het in zijn intenties ligt het hotel in zijn oude luister te herstellen, waarbij de financiële armslag waarover hij naar het zich laat aanzien beschikt zeer zeker van pas zal komen.[4]
  • Samenstellingen met "oud" in betekenis voormalig voor een functie of rol van een persoon worden volgens spellingregel 6.I geschreven met een koppelteken: iemand die het rooms-katholieke geloof opgeeft, is een oud-katholiek, terwijl een oudkatholiek iemand met het oudkatholieke geloof is.
  • Samenstellingen met "oud" voorafgaand aan een aardrijkskundige naam worden volgens spellingregel 6.F eveneens met een koppelteken voor de hoofdletter van de naam geschreven, maar bij taalnamen wordt "oud" volgens spellingregel 16.I juist deel van de naam en dus met hoofdletter en zonder koppelteken geschreven: Deventer is een oud-Nederlandse stad die in het Oudnederlands 'Daventre' werd genoemd.
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  1. "oud" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), p. 7
  3. 3,0 3,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be