Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
een. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
een, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
een in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
een is hier. De definitie van het woord
een zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
een, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
(klemtoonhomogram)
- lidwoord:
- hoofdtelwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord:
een
- onbepaald lidwoord dat in het Nederlands wordt gebruikt voor een onbepaald zelfstandig naamwoord in het enkelvoud.
- Is dat een merel of een kauwtje?
- ook voor meervouden in uitroepende zinnen die verbazing over een aantal uitdrukken
- En een mensen dat er kwamen kijken!
- eenzelfde
- Vroeger volgden lidwoorden de naamvallen waarmee het bijbehorende zelfstandig naamwoord werd verbogen; deze verbogen vormen komen soms terug in afgeleide woorden en versteende uitdrukkingen. Streektalen kennen of kenden soms andere vormen. Het verdwijnen van deze vormen is geleidelijk gegaan en niet voor alle vormen in hetzelfde tempo. Het stelselmatig toepassen ervan lijkt bovendien altijd meer iets uit zeer verzorgde schrijftaal te zijn geweest. De vormen zijn hier in de huidige spelling vermeld, maar de schrijfwijze eene, eener en eenen waren vroeger gangbaar.
samenkoppelingen met "een" lw
een
- "1", het kleinste gehele getal, het getal tussen nul en twee
- om een hoeveelheid aan te geven
- De totale kosten bedragen een euro en zevenendertig cent.
- om een plaats in een volgorde aan te geven
- Het juiste antwoord op opgave een is "42".
- een geheel vormend
- Deze drie partijen zijn een geworden.
zelfstandig naamwoord, samengesteld met "een" ht
bijvoeglijk naamwoord, samengesteld met "een" ht
bijwoord
rangtelwoord
hooftelwoorden samengesteld met "een" ht als linkerdeel
hooftelwoorden samengesteld met "een" ht als rechterdeel
de een v / m
- dat wat in een (rang)ordening met 1 is aangeduid
- Gezondheid is bij mij altijd een.
- De een voor zijn proefwerk Nederlands was een straf voor afkijken.
- het cijfer 1
- Op zijn proefwerk stond een onderstreepte, rode een.
- Het symbool l voor "liter" wordt gemakkelijk verward met de een.
- enkel iets of iemand (als tegenstelling met meerdere)
- Zij zat daar in haar eentje en niemand die met haar praatte.
- Oké geef me er nog maar een, maar dat is dan ook echt het laatste wijntje dat ik drink.
samenstellingen met "een" zn als eerste deel
samenstellingen met "een" zn als tweede deel:
- verschillende zaken die zo met elkaar verbonden zijn dat ze eigenlijk een voorwerp geworden zijn
- De beroemde violist was één geworden met zijn viool.
- een en al helemaal
99 % |
van de Nederlanders;
|
99 % |
van de Vlamingen.[4]
|
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- een, één; het getal 1
een
- een, 'n; een onbepaald lidwoord
- Afgeleid van het Nederlandse een / één
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- een, 'n; een onbepaald lidwoord
een
- (dialect: Hindeloopers) een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- men
- Afgeleid van het Oudnederlandse ēn / ein
een
- een, 'n; een onbepaald lidwoord
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- ene
- men
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *ainaz
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- een, één; het getal 1
een
- een, 'n; een onbepaald lidwoord
- Afgeleid van het Oudfriese ēn
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
- Afgeleid van het Oudhoogduitse ein
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- een, 'n; een onbepaald lidwoord
- Afgeleid van het Oudfriese ēn
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- meervoud van ee
een
- een, 'n; een onbepaald lidwoord
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- een, één; het getal 1
een
- een, 'n; een onbepaald lidwoord
een
- een, 'n; een onbepaald lidwoord
een
- een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- een, 'n; een onbepaald lidwoord
een
- (Münsterlands), (Zuidwestfaals) een, één; het kleinste hele getal, in Arabische cijfers 1, in Romeinse cijfers I
een
- (Zuidwestfaals) een, 'n; een onbepaald lidwoord