huisbewaarder

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord huisbewaarder. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord huisbewaarder, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je huisbewaarder in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord huisbewaarder is hier. De definitie van het woord huisbewaarder zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanhuisbewaarder, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • huis·be·waar·der
enkelvoud meervoud
naamwoord huisbewaarder huisbewaarders
verkleinwoord

de huisbewaarderm

  1. iemand die in een huis woont als de eigenaar afwezig is om het te bewaken en te onderhouden
    • Natuurlijk, dat is goed, zei de graaf verstrooid. Maar daar gaat het nu niet om, en ik verzoek je je niet met dat soort futiliteiten bezig te houden, ga liever helpen met pakken, morgen gaan we, morgen gaan we weg...
      De graaf gaf dezelfde orders aan de huisbewaarder en het personeel. Tijdens de maaltijd vertelde de teruggekeerde Petja het laatste nieuws.[2]
       
  2. (beroep) conciërge
    • Bij ons overleggen we zoiets eerst. Kinderen horen het netjes te vragen. Sorry, maar het is gewoon asociaal zoals Max zich gedraagt. En dan dat gedoe met die huisbewaarder. Dat zou ik nooit goed vinden. Verschillen zijn er om gerespecteerd te worden. Ik kan me niet voorstellen dat Simon dat plezierig zou vinden.'[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tolstoj, L.N.
    Oorlog en Vrede Deel 3 Vertaald uit het Russisch door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes 2006 ISBN 9028240462 pagina 1090
  3. Winter, Julian
    Messias 2015 ISBN 978-90-446-2746-6 pagina 275