Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
joint. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
joint, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
joint in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
joint is hier. De definitie van het woord
joint zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
joint, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hasj- of marihuanasigaret’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1] [2]
de joint m
- met hasjiesj of marihuana gevulde sigaret die men samen met meerdere personen oprookt
- ▸ Er was altijd wel een joint die rondging en soms waren er ook hoogoplopende filosofische discussies rond het kampvuur.[3]
- ▸ Ik kookte wat pasta terwijl zij een jointje opstak. We hadden allebei onze trailfamilie verlaten en genoten nu van het alleen lopen, lekker overzichtelijk, zonder drama’s en gedoe.[3]
joint
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van joinen
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van joinen
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van joinen
98 % |
van de Nederlanders;
|
95 % |
van de Vlamingen.[4]
|
- ↑ "joint" in:
Sijs, Nicoline van der
, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ joint op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1
Tim Voors
“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
joint
- gemeenschappelijk, gezamenlijk
- joint venture
joint
- overgankelijk samenvoegen, verbinden, verenigen
- overgankelijk ontleden, scheiden
- onovergankelijk een geheel worden, samenkomen, samensmelten
joint
- (techniek) verbinding , verbindingsstuk
- (techniek) scharnier
- (techniek) lasnaad
- (anatomie) gewricht
- (geologie) diaklaas
- (plantkunde) stengelknoop
- (voeding) braadstuk
- joint, stickie
- (informeel) tent (bijv. een kroeg/bar of andere openbare gelegenheid)
- (vulgair), (anatomie) penis
joint m
- (spreektaal) joint, stickie
- «Fais pas le crevard, laisse-moi tirer un peu sur ton joint!»
- Wees niet zo'n krent en laat me ook eens trekken aan je joint! [1]