obstinaat

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord obstinaat. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord obstinaat, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je obstinaat in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord obstinaat is hier. De definitie van het woord obstinaat zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanobstinaat, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • ob·sti·naat
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘halsstarrig’ voor het eerst aangetroffen in 1480 [1]
  • [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen obstinaat obstinater obstinaatst
verbogen obstinate obstinatere obstinaatste
partitief obstinaats obstinaters -

obstinaat [3]

  1. van een persoon dat deze stug aan zijn eigen ideeën blijft vasthouden zonder zich aan anderen aan te passen
    • De wei bleef er apathisch bij, iedereen stond duidelijk te wachten op Guns N’ Roses. Dat was buiten Chrissie Hynde gerekend. Zij schudde de festivalgangers wakker met een portie pop- en punkrock die door menige hardrocker wellicht als ‘te soft’ werd bestempeld (‘Iedereen zal een hamburger gaan eten tijdens het concert van The Pretenders’, hoorden we een obstinate hardrockliefhebber voorspellen) maar ons vanaf de eerste noot omverblies. Met haar humor, vastbeslotenheid en présence pakte Chrissie het publiek gaandeweg in. Er volgde een salvo van hits, waarvan we vooral een strak gespeeld ‘Message of love’ en een grandioos gezongen ‘I’ll stand by you’ onthouden. Kippenvel. [4] 
    • De meer ervaren rechercheurs weten vaak het beste hoe ze met een jonge verdachte moeten omgaan, zegt ze. 'Kinderen worden soms wel heel vermanend toegesproken in de verhoorkamer. Er zijn verdachten die obstinaat worden van zo veel autoriteit, terwijl het uiteindelijke doel toch waarheidsvinding is.' [5] 
91 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[6]