ribbel

vervoeging van
	ribbelen

Nederlands

In de betekenis van ‘verhoging’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1897 ^[1] ^[2]

de ribbel v / m

smalle verhoging aan een voorwerp
- De ribbel in de pan zorgt voor een mooi streepje op het voedsel.

smalle verhoging aan een voorwerp

ribbel

eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ribbelen
- Ik ribbel.
gebiedende wijs van ribbelen
- Ribbel!
(bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ribbelen
- Ribbel je?

Het woord ribbel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

96 %	van de Nederlanders;
86 %	van de Vlamingen.^[3]