staander

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord staander. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord staander, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je staander in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord staander is hier. De definitie van het woord staander zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanstaander, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
2. Een staander in een stal.
  • staan·der
enkelvoud meervoud
naamwoord staander staanders
verkleinwoord staandertje staandertjes

de staanderm

  1. verticaal langgerekt voorwerp dat op een ondergrond steunt zodat er iets anders op kan staan of aan kan hangen
    • De vorm van een DNA-molecuul lijkt, zoals iedereen weet, op een wenteltrap of een gedraaide touwladder: de bekende dubbele helix. De staanders van deze structuur zijn gemaakt van een soort suiker dat desoxyribose wordt genoemd, en het geheel van de helix is een nucleïnezuur — vandaar de benaming desoxyribonucleïnezuur. [2] 
    • De grootste kamer in het huis, waar ook nog een sofa stond, maar vooral: een imposant schrijfmeubel in kersenhout, met daarop een enorme onderlegger in groen vilt met zwartlederen rand, allerlei knip-, plak- en schrijfgerief in lederen etuis, alles altijd precies op dezelfde plaats. Net als de grote bureaulamp met groene stoffen kap en staander in geribbeld messing, met een witte bakelieten schakelaar.[3] 
  2. (bouwkunde) iets wat een bouwsel stevigheid geeft in de verticale of lengte richting en dan met name drukkrachten kan opvangen
    • Twee oudere, breedgebouwde volkstuinders die zich verhuurden als klusser braken de oude muren af tot er alleen een geraamte van staanders resteerde. Dit skelet werd opnieuw betimmerd met tropisch hardhout (ze spraken van rabathout, omdat de planken voorzien waren van bepaalde groeven en geschulpte randen). [4] 
  3. (persoon) iemand die een vaste positie inneemt
     Een troep volk, vrouwen en mans, vijf stuks, stond stil bijeen op de voorplecht. De Bleeck hield even halt aan de beschoeiing, zijns ondanks getroffen door het vervaarlijke in de armoede van dit onbekende vaartuig. De mans en vrouwen keken honend terug, maar riepen niets naar de opmerkelijke staander op de kade.[5]
94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bryson, Bill
    Een kleine geschiedenis van bijna alles Vertaald door Servaas Goddijn ISBN 978-90-450-2987-0 pagina 520
  3. de Standaard DONDERDAG 1 JUNI 2017
  4. Valens, Anton
    Het compostcirculatieplan ISBN 978-90-254-4685-7 pagina 69
  5. Bronlink geraadpleegd op 14 december 2024 Weblink bron “De doopvont.” (1952), Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam / Den Haag, p. 11
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be