stoet

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord stoet. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord stoet, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je stoet in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord stoet is hier. De definitie van het woord stoet zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanstoet, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

Een weergave van de stoet op Prinsjesdag in 2018
Uitspraak
Woordafbreking
  • stoet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stoet stoeten
verkleinwoord stoetje stoetjes

Zelfstandig naamwoord

 de stoetm

  1. groep mensen of dieren die in een lange rij in een bepaalde richting verplaatsen
    • Is die stoet nou nog niet afgelopen? 
     Een stoet van honderd auto's heeft zaterdagmiddag overlast veroorzaakt in het centrum en de buitenwijken van Bergen op Zoom.
  2. (figuurlijk) grote hoeveelheid
    • Oh, daar is een hele stoet van! 
     Rechthebbenden, meervoud, want de auteur is niet de enige die een leenrechtvergoeding krijgt. (…) Dat betekent dat naast de auteur, die financieel echt afhankelijk is van de verkoop van het boek, een hele stoet ‘belanghebbenden’ de hand ophoudt die al lang voor de verrichte werkzaamheden betaald is.
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord stoet stoeten
verkleinwoord stoetje stoetjes

Zelfstandig naamwoord

 de stoetm

  1. (voeding) vloerbrood gemaakt uit hogere kwaliteit meel
     Wie geld heeft, kan stoet kopen. Stoet, d.i. wittebrood; de gewone mensen eten roggebrood; het is weer een van die kernachtigheden, waar de Grunneger taal zo rijk aan is.
Hyperoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. "stoet" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  3. stoet (optocht) op website: Etymologiebank.nl
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5. Middelnederlandsch Woordenboek
  6. Middelnederlandsch Woordenboek
  7. stoet (brood) op website: Etymologiebank.nl
  8. Bronlink geraadpleegd op 15 mei 2024 Weblink bron “Stoet van ongeveer honderd auto's veroorzaakt overlast bij Bergen op Zoom” (9 september 2018) op nu.nl op Wikipedia
  9. Bronlink geraadpleegd op 15 mei 2024 Weblink bron
    Sander Stols
    De mislukking van het leenrecht in: Parmentier., jrg. 3 nr. 3/4 (zomer 1992), Stichting Randschrift, Nijmegen, p. 49
  10. Bronlink geraadpleegd op 15 mei 2024 Weblink bron
    K. ter Laan
    De Groningers in:
    P.J. Meertens & Anne de Vries (red.)
    De Nederlandse volkskarakters. (1938), J.H. Kok, Kampen, p. 25
  11. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord stoet stoete

Zelfstandig naamwoord

stoet

  1. stoet optocht
  2. dekhengst, ram
    «Robert Gordon het die eerste merinostoet na die Kaap ingevoer.»
    Robert Gordon voerde de eerste ram van het merinoschaap in naar de Kaap.