táhnout

Tsjechisch

táhnout imperfectief gedetermineerd

trekken; het uitoefenen van een kracht op een voorwerk
«Táhl jsem za kliku, dveře však byly zamčené a ani se nepohnuly.»
Ik trok aan de deurklink, maar de deur was op slot en bewoog niet.
trekken; het trekken van een voorwerp en het voorwerp daarmee verplaatsen
«Traktor táhl valník plný brambor.»
De tractor trok een platte kar vol met aardappelen.
trekken; een lange tocht uitvoeren
«Na podzim ptáci táhnou do teplých krajin.»
In de herfst trekken vogels naar warmere gebieden.
naar alcohol stinken
«Když chodil domů z hospody, vždy z něj táhl alkohol.»
Als hij naar huis liep van de kroeg, stonk hij altijd naar alcohol.
lopen tegen; met betrekking tot leeftijd
«Už mi pomalu táhne na šedesátku.»
Ik loop langzaam aan al tegen de zestig.