Ausweis

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord Ausweis. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord Ausweis, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je Ausweis in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord Ausweis is hier. De definitie van het woord Ausweis zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanAusweis, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • IPA: /ˈaʊ̯svaɪ̯s/
  • Aus·weis

Ausweis m

  1. identiteitsbewijs, identiteitskaart, legitimatiebewijs (wordt gebruikt voor vrijwel iedere kaart of ieder bewijs)
    «Sie kontrollieren die Ausweise
    Ze controleren de identiteitsbewijzen.
    «Er hatte keinen gültigen Ausweis
    Hij had geen geldig legitimatiebewijs.
    «Dieser Ausweis ist schon verfallen.»
    Dit legitimatiebewijs is al verlopen.
    «Sie sollten einen neuen Ausweis beantragen.»
    U moet een nieuw legitimatiebewijs aanvragen.
    «Ihm wurde ein neuer Ausweis ausgestellt.»
    Hem werd een nieuw legitimatiebewijs uitgereikt.
    «Er musste den Ausweis vorzeigen.»
    Hij moest zijn identiteitsbewijs tonen.
  2. bewijs (blijk, staving)
  3. (Oostenrijks, verouderend) schoolrapport; certificaat, getuigschrift
  4. (schrijftaal) (geijkte term) nach Ausweis: na bekendwording.
    «DJ Nymex-Ölpreis nach Ausweis der Lagerbestände wenig verändert.[1]»
    De DJ Nymex-olieprijs is na bekendwording van de reserves weinig veranderd.
    «Nach Ausweis der Statistik, des Berichts kommen wir zu Schluss, dass...»
    Na wat blijkt uit de statistiek van het rapport komen wij tot de conclusie dat...