Een betrekkelijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een ander zinsdeel. Het voegt twee zinnen samen en verwijst naar, of kan betrekken tot een woord dat eerder is genoemd. Het vervangt een naamwoord of begrip uit een voorgaand of volgend zinsdeel en leidt vaak een bijzin in. Zij worden zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruikt
In het Nederlands zijn die en dat de meest gebruikte zelfstandige betrekkelijke voornaamwoorden. Zij worden zowel als onderwerp als als meewerkend of lijdend voorwerp gebruikt:
Na een voorzetsel wordt echter wie gebruikt:
Behalve bij personen wordt - in combinatie met voorzetsels - vaak de voorkeur gegeven aan een voornaamwoordelijk bijwoord dat daardoor vaak in betrekkelijke zin wordt gebruikt:
Ook het bijwoord van plaats zelf (waar) wordt in betrekkelijke zin gebruikt en leidt bijzinnen in:
Bij weglating van het antecedent (de man) wordt wie of wat gebruikt.
Ook na woorden als iets, alles, weinig, veel vinden we wat:
Ook kan wat naar een hele zin verwijzen, zoals:
Er zijn een aantal deels verouderde vormen van welk (hetwelk, dewelke) die in sommige constructies nog steeds als zelfstandig betrekkelijk voornaamwoord voorkomen:
Zij worden vooral nog gebruikt als de vorming van een voornaamwoordelijk bijwoord niet mogelijk is.
In veel talen met een naamval stelsel wordt het betrekkelijk voornaamwoord verbogen:
In het Nederlands is daarvan weinig meer over bevalve de genitief wiens:
Dat wiens oorspronkelijk een antecedent inhield is nog te zien in:
Vormen als dien, dier, diens zijn echter geheel in onbruik geraakt.
Het woord welk en zijn verbogen vorm welke kunnen ook bijvoeglijk gebruikt worden:
De onderzoekers deden een prachtige vondst, welke ontdekking de geschiedenis is zal gaan als baanbrekend op dit gebied.