welk

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord welk. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord welk, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je welk in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord welk is hier. De definitie van het woord welk zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanwelk, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • welk
  • In de betekenis van ‘vragend voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1] [2]

welk + een

  1. (verouderd) wat
    • Welk een prachtig gezicht is dat! 

welk, welke

  1. bijvoeglijk gebruikt: één van velen
    • Welk huis is van jou? 
    • Welke kinderen spelen daar? 
     Had ik niet beter thuis kunnen blijven om ze elke dag te kunnen zien? Had ik de tocht niet beter 10 jaar kunnen uitstellen totdat ze uit huis zouden zijn? En welk effect zou deze tocht op mijn jonge tieners hebben? Een vader die zo lang van huis is zou misschien onbewust verlatingsangst of aandachttekort kunnen veroorzaken.[3]
  1. verouderd en vervangen door die, dat
    • Dit zijn de mensen welke hier werken. 
  2. na voorzetsel, verouderd en vervangen door voornaamwoordelijk bijwoord indien mogelijk
    • Dit zijn de zuilen met welke het dak ondersteund wordt => waarmee het dak ondersteund wordt. 
  3. niet verouderd na voorzetsels die geen bijwoord vormen
    • Dit zijn de uren tijdens welke er niet gepraat mag worden. 
  4. bijvoeglijk gebruikt bij herhaling van begrippen
    • Dit is een veiling bij opbod, welke verkoopsmethode enisgzins ongebruikelijk is. 
    • Dit is het Engadin, door welk dal de Inn stroomt. 
vervoeging van
welken

welk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van welken
    • Ik welk. 
  2. gebiedende wijs van welken
    • Welk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van welken
    • Welk je? 
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]