Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat aan een ander werkwoord toegevoegd wordt voor de vervoeging van dat werkwoord.
Deze voornaamste hulpwerkwoorden in het Nederlands zijn:
Hulpwerkwoorden vormen vaak de persoonsvorm van een samengesteld werkwoord.
Er zijn nog een aantal werkwoorden die ook voornamelijk in combinatie met een ander werkwoord voorkomen zoals: gaan, willen,moeten, kunnen, mogen, blijven, doen, krijgen, raken, staan, zitten, liggen, lopen. Afhankelijk van de schrijver van de spraakkunst worden deze soms wel of soms niet als hulpwerkwoord gezien of ingedeeld bij de modale werkwoorden.
Gaan vervangt soms zullen bij het vormen van de toekomende tijd. In de Franse grammatica wordt dit feit echter eerder onderkend dan in de Nederlandse:
Zowel bij de vier eigenlijke hulpwerkwoorden als bij de 'oneigenlijke' wordt het verleden deelwoord vaak vervangen door een onbepaalde wijs:
'Gewone' werkwoorden kunnen ook in samenstellingen voorkomen maar vereisen dan te:
Zij vertonen meestal wel deelwoorden:
Doen maakt van een ergatief werkwoord een actieve constructie:
Krijgen wordt gebruikt om een pseudopassieve constructie van een ditransitief werkwoord te maken
Zitten, liggen, staan en lopen + te maken een soort continue constructie mogelijk
Welke werkwoorden als hulpwerkwoorden gebruikt en hoe precies verschilt sterk van taal tot taal. Er zijn bijvoorbeeld talen zoals het Latijn of het Xhosa die geen hulpwerkwoord voor de lijdende vorm hebben, omdat daar aparte werkwoordsvormen voor bestaan. Aan de andere kant gebruikt bijvoorbeeld het Engels "to do" om vragende of ontkennende vormen te maken.