agile

• Geluid:  agile    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈɛdʒɑɪl / (3 lettergrepen)
• Geluid:  agile    (hulp, bestand)
  • IPA: / ɑˈdʒile / (3 lettergrepen)

• agile
• agi·le

• van Engels agile, als manier om computerprogramma's te ontwikkelen die vooral gericht is op snel te bereiken concrete resultaten, die steeds verder verbeterd worden
• van Italiaans agile, als instructie in partituren

agile

1. (bedrijfskunde) op een slagvaardige, wendbare manier met vermijding van verstarde procedures en organisatiestructuren

   ▸ ‘Agile werken’ bijvoorbeeld, de hype uit 2017 om bedrijven ‘wendbaarder’ te maken.

   ▸ Wat zelfsturing is voor onder meer de zorg, is agile voor overheden, dienstverlening en ict, en lean voor de industrie: moderne organisatievormen die bedrijven en instellingen wendbaarder en slagvaardiger moeten maken.

• agile werken

• flexibel

agile

1. (muziek) vlug en beweeglijk
2. (figuurlijk) vlot bewegend

   ▸ Deze fysieke krachttoer wordt vervolgens mentaal overgedaan: de beweeglijke bilocatie van de boot vindt haar pendant in het al even agile denken dat van focus verandert en zich - via de associatie met de witte zwaan - richt op een (blanke) ‘slanke vrouwenhand’.

   ▸ Zij is nooit majestelijk op het toneel, en zij vertolkt derhalve ook niet de ontzettende majesteit van de gekke koningin, maar zij is ongelooflijk agile in haar heen en weer schieten tussen waanzin en onwezenlijke helderheid en zij zegt haar tekst met treffende accenten.

• behendig, wendbaar

• Het woord agile staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• Geluid:  agile (VS)    (hulp, bestand),  agile (VS)    (hulp, bestand)

• agile

agile

1. lenig, beweeglijk, behendig

• agility

• Geluid:  agile    (hulp, bestand)

agile

1. lenig