beugel

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord beugel. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord beugel, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je beugel in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord beugel is hier. De definitie van het woord beugel zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbeugel, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beu·gel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘ijzeren ring’ voor het eerst aangetroffen in 1339.
  • erfwoord: Middelnederlands bōghel, bueghel, ontwikkeld uit Oergermaans *bugila-, afleiding bij het werkwoord *beugan-, waaruit buigen, met het achtervoegsel *-ila voor werktuignamen. Evenals Nederduits Bögel, Duits Bügel en Fries bûgel.
enkelvoud meervoud
naamwoord beugel beugels
verkleinwoord beugeltje beugeltjes

Zelfstandig naamwoord

de beugelm

  1. (techniek) U-vormige metalen voorwerp (dan half-open) maar ook (metalen) ring
    • de loodgieter bevestigde de leiding met een beugel op de muur 
  2. verende en scharnierende ring tot sluiting van een fles
  3. (tandheelkunde) hulpmiddel waarmee de stand van het gebit kan worden gecorrigeerd
  4. (medisch) een uitwendig gedragen hulpmiddel ter correctie van standsafwijkingen of abnormale beweeglijkheid van gewrichten of van de wervelkolom
  5. (elektrotechniek) stroomafnemer gebruikt door een trolleyvoertuig, pantograaf
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Niet door de beugel kunnen
van een handeling dat deze niet goedgekeurd kan worden
•  Met je kind meeleven en hem aanmoedigen was één. Onfatsoenlijke teksten naar iemands hoofd slingeren kon daarentegen gewoonweg niet door de beugel.  
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
beugelen

beugel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beugelen
    • Ik beugel. 
  2. gebiedende wijs van beugelen
    • Beugel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beugelen
    • Beugel je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen