helhond

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord helhond. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord helhond, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je helhond in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord helhond is hier. De definitie van het woord helhond zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanhelhond, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Helhond


1. Een standbeeld van een helhond.
  • hel·hond
enkelvoud meervoud
naamwoord helhond helhonden
verkleinwoord

de helhondm

  1. (mythologie) monsterachtige hond met bovennatuurlijke eigenschappen
    • Buiten zag hij een zwart beest met een paar gloeiende ogen op zich afkomen. Het sprong tussen zijn benen en lichtte hem als een veertje van de grond. De wind suisde langs zijn oren. Met de dronkeman op zijn rug vloog de helhond over de weg. [3]
  2. (figuurlijk) zeer strenge, aggressieve bewaker
    • Van der Laan zei dat het college 'als een helhond bewaakt' dat de motorclub geen andere plek krijgt in de hoofdstad. [4] 
    • Servet heeft ook vreselijke dingen over de orthodoxe triniteitsleer gezegd. Hij noemde die een „monsterlijke helhond met drie koppen” en beschouwde de wijze waarop deze leer in de geloofsbelijdenis van Nicea is vastgelegd als een van de tekenen dat het rijk van de antichrist toen was aangebroken. [5] 
  3. ruziezoekend, strijdbaar, scheldend persoon
    • Du Perron met zijn heftigheid van onverbloemde kritiek, zijn afschuw van middelmatigheid en domheid, van ‘Jan Lubbes’, een bijtende helhond die zich op onze literatuur wierp. Zijn polemieken, pamfletten, scheld- en spotverzen doen er evenwel niets aan af dat hij een grootmoedig man was, warmte en enthousiasme uitstralend, zonder dat het zijn kritische zin deed verdampen. [6]
76 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[7]