in-

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord in-. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord in-, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je in- in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord in- is hier. De definitie van het woord in- zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanin-, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Voorvoegsel

in-

  1. heel, erg (versterkend voorvoegsel voor inheemse bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden)
  2. on-, niet (als deel van uitheemse woorden die moderne talen als Engels en Frans of direct aan het Latijn zijn ontleend)
  3. in, naar, tegen (als deel van uitheemse woorden die moderne talen als Engels en Frans of direct aan het Latijn zijn ontleend)
  • (er bestaan ook veel samenstellingen met in als linkerdeel: het heeft daarbinnen dezelfde betekenis als het losse woord en wordt dan niet als voorvoegsel beschouwd)
Opmerkingen
  • Een woord dat met in- wordt versterkt () kan nog meer worden versterkt door er in- en voor te zetten:
    • Iemand pesten die veel verdriet heeft, is in- en ingemeen. 
  • In het Latijn is bij en ) door assimilatie de n voor sommige medeklinkers weggesleten:
in- voor: b.. g.. l.. m.. p.. r..
werd: imb.. ig.. ill.. imm.. imp.. irr..
voorbeeld : imbeciel ignorantie illegaal immens impopulair irrelevant
voorbeeld : imbibitie ignitron illumineren immigrant import irrigatie
  • Direct of indirect aan het Latijn ontleende woorden kunnen ook met in- beginnen omdat ze gevormd zijn met de voorvoegsels infra-,inter-, intra- of intro-.
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen


Latijn

Huidig
bestand
2

Voorvoegsel

Woordherkomst en -opbouw
  1. van het voorzetsel in
  2. cognaat met Oudgrieks α- (a-) en Nederlands on-

in-

  1. in, op, naar, tegen
  2. niet, on-
Overerving en ontlening
  1. Nederlands: in-
  2. Nederlands: in-