Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
inflatie. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
inflatie, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
inflatie in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
inflatie is hier. De definitie van het woord
inflatie zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
inflatie, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- van Frans inflation (met het achtervoegsel -atie), in de betekenis van ‘opzetting van de buik’ aangetroffen vanaf 1624 [1] [2]
de inflatie v
- (economie) stijging van het prijspeil, waardoor het geld in waarde daalt
- Wanneer er te veel geld in omloop gebracht wordt ontstaat er hoge inflatie.
- ▸ Door de energiecrisis en de inflatie staat vooral de koopkracht van mensen met een laag of middeninkomen onder druk. Voor de laagste inkomens presenteerde het kabinet dit voorjaar al een pakket van 6 miljard euro. Minima krijgen een energietoeslag van 800 euro, het minimumloon en de AOW worden verhoogd en de energiebelasting wordt verlaagd.[3]
- ▸ De theorie is: hoe hoger de rente, hoe lager de inflatie. Bij een hoge rente verdienen mensen meer aan hun spaargeld, waardoor ze het langer laten staan. Daarnaast wordt lenen fors duurder. Die twee factoren zorgen ervoor dat mensen minder uitgeven en de prijzen dus omlaaggaan.[4]
- (figuurlijk) vermindering in waarde
- Inflatie van de gele kaart.[5]
- De betekenis van dat woord is aan inflatie onderhevig.
- (medisch) opzwellen van een holte of weefsel door gas
- ▸ Tijdens een astma-aanval is ook een te hoge inflatie van de longen te zien op een röntgenfoto.[6]
- kosmische inflatie
- inflatie van het ego
(psychologie) (Jung ) assimilatie van iemands bewuste identiteit met een archetype uit het onbewuste
1. stijging van het prijspeil waardoor het geld in waarde daalt
99 % |
van de Nederlanders;
|
98 % |
van de Vlamingen.[7]
|