nerf

• Geluid:  nerf    (hulp, bestand)

• nerf

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zenuw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1850 ^[1]
• In de betekenis van ‘oneffenheid in leer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 ^{[1] [2] [3] [4]}

de nerf v / m ^[5]

1. (biologie) verdikte, van de steel uitgaande vaatbundel in een blad, bladnerf
2. structuur van houtvezels in de lengterichting van de stam, houtnerf
3. structuur van vezels in papier
4. de oneffenheid op leer of een dierenhuid
5. zenuw

• ader, band, reep, ribbel, streep, strook, vlam

• bladnerf, eennervig, handnervig, hoofdnerf, houtnerf, kromnervig, middennerf, randnervig, veernervig, vinnervig, zaadnerf

• drienerfmuur, nerfamarant, nervig, zwartnervig

nerf

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nerven
   

   • Ik nerf. 

2. gebiedende wijs van nerven
   

   • Nerf! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nerven
   

   • Nerf je? 

• Het woord nerf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nerf" herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.