Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
prik. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
prik, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
prik in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
prik is hier. De definitie van het woord
prik zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
prik, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- In de betekenis van ‘steek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1611
- In de betekenis van ‘kaakloze vis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1390
de prik v / m
- doorboring van een vlies (meestal de huid) met een scherp (meest naaldvormig) voorwerp
- Au! Die doren gaf me een akelige prik!
- injectie
- Hij heeft nog geen prik gehad voor die ziekte.
- de prikkelende actie van opborrelend koolzuurgas in een limonade
- Wil je limonade met of zonder prik?
- (kaaklozen) benaming voor langgerekte visachtig dieren uit de familie Petromyzontidae , ongewerveld maar wel behorend tot de chordadieren
een gewoonte
- • Met mijn zoon ging ik vaak wildkamperen in een weiland en koken op een houtvuurtje. Een middagje poolen in de stad of voetballen was vaste prik.
prik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prikken
- gebiedende wijs van prikken
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prikken
100 % |
van de Nederlanders;
|
100 % |
van de Vlamingen.
|
- Ontleend aan het Middelnederduitse pricke (prik).
prik
- o; prik (gevoel bij doorboring van de huid; het doorboren van de huid).
- g; puntje, vlekje.