pronomen

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord pronomen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord pronomen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je pronomen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord pronomen is hier. De definitie van het woord pronomen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanpronomen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • pro·no·men
  • van Latijn pronomen, in de betekenis van ‘voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1626 [1][2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord pronomen pronomina
verkleinwoord - -

het pronomeno

  1. (grammatica) woord dat gebruikt wordt om naar een zelfstandigheid te verwijzen, zonder die te noemen
    • Hoofdstuk 4 gaat over aanspreekvormen; hoofdstuk 5 over het reflexieve pronomen ‘zich’ en het reciproque pronomen ‘elkaar’; (…) [4]
48 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[5]


  • IPA: /pruˈnuə̯men/ (meervoud: /pruˈnuə̯mənɑ/)
  • pro·no·men
enkelvoud meervoud
naamwoord pronomen pronomina

pronomen

  1. (grammatica) voornaamwoord


  • IPA: /pʁʌˈnoːmɛn/
  • pro·no·men

pronomen o

  1. (grammatica) voornaamwoord
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   pronomen     pronomenet     pronomener, pronominer     pronomenerne, pronominerne  
genitief   pronomens     pronomenets     pronomeners, pronominers     pronomenernes, pronominernes  


  • IPA: /proːˈnoːmɛn/
  • pro·no·men
  • Afgeleid van nōmen (naam, naamwoord) met het voorvoegsel pro-. Het voorzetsel pro betekent hier in plaats van.

prōnōmen o

  1. (grammatica) voornaamwoord


  • pro·no·men

pronomen o

  1. (grammatica) voornaamwoord
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   pronomen     pronomenet     pronomen, pronomener     pronomena, pronomenene  
genitief   pronomens     pronomenets     pronomens, pronomeners     pronomenas, pronomenenes  


  • pro·no·men

pronomen o

  1. (grammatica) voornaamwoord
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   pronomen     pronomenet     pronomen     pronomena  
genitief                
bijvormen enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief               pronomeni  
genitief                


  • IPA: /prʊˈnoːmen/
  • pro·no·men
  • Ontleend aan het Latijnse pronomen. Dit woord is voor het eerst betuigd in het Zweeds in 1730.

pronomen o

  1. (grammatica) voornaamwoord
pronomens enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     pronomen     pronomenet, pronominet     pronomen, pronomina     pronomenen  
  genitief     pronomens     pronomenets, pronominets     pronomens, pronominas     pronomenens