utsikt

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord utsikt. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord utsikt, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je utsikt in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord utsikt is hier. De definitie van het woord utsikt zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanutsikt, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.


  • ut·sikt
  • Afkomstig van het Duitse werkwoord sehen
  • Afgeleid van het Noorse naamwoord sikt met het voorvoegsel ut-
Naar frequentie 3998
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   utsikt     utsikten     utsikter     utsiktene  
genitief   utsikts     utsiktens     utsikters     utsiktenes  

utsikt, m

  1. blik, gezicht, uitkijk, uitzicht, vergezicht
    «Hotellet har 31 rom, noen rom med utsikt mot Trysilfjellet.»
    Het hotel heeft 31 kamers, sommige kamers met uitzicht op de bergen van Trysil.
  2. kans, perspectief, vooruitzicht (meestal in het meervoud)
    «Det er ingen utsikt til bedring.»
    Er is geen perspectief op verbetering.
  3. prognose, vooruitzichten, (van het weer) weersvooruitzichten (meestal in het meervoud)
    «Det er dårlige utsikter for været til helgen.»
    Er zijn slechte weersvooruitzichten voor het komende weekend.
  • met utsikt over
met uitzicht op
  • met utsikt mot
met uitzicht op (letterlijk: met uitzicht tegen)
  • ha lyse utsikter
goede vooruitzichten hebben
  • ha i utsikt
in het verschiet hebben
  • stille i utsikt
in het vooruitzicht stellen


  • ut·sikt
  • Afkomstig van het Duitse werkwoord sehen
  • Afgeleid van het Nynorske naamwoord sikt met het voorvoegsel ut-
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   utsikt     utsikta     utsikter     utsiktene  

utsikt, v

  1. blik, gezicht, uitkijk, uitzicht, vergezicht
  2. kans, perspectief, vooruitzicht (meestal in het meervoud)
    «Det er inga utsikt til betring.»
    Er is geen perspectief op verbetering.
  3. prognose, vooruitzichten, (van het weer) weersvooruitzichten (meestal in het meervoud)
    «Det er dårlege utsikter for vêret til helga.»
    Er zijn slechte weersvooruitzichten voor het komende weekend.
  • gode utsikter / lyse utsikter
goede vooruitzichten
  • dårlege utsikter / mørke utsikter
slechte vooruitzichten