vaarseizoen

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord vaarseizoen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord vaarseizoen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je vaarseizoen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord vaarseizoen is hier. De definitie van het woord vaarseizoen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanvaarseizoen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • vaar·sei·zoen
enkelvoud meervoud
naamwoord vaarseizoen vaarseizoenen
verkleinwoord - -

het vaarseizoeno

  1. (geschiedenis) periode van het jaar waarin de overheersende windrichtingen en andere omstandigheden voor zeilschepen gunstig zijn om hun bestemming te bereiken
    • Deze Nederlandse vloot had niet de minste oefening en toen zij in oktober, op last van Den Haag, in zee stak had zij - om welke redenen dan ook - een geheel vaarseizoen werkeloos voor anker gelegen. [2]
  2. periode van het jaar waarin volgens dienstregeling wordt gevaren
    • Het vaarseizoen van het Kozakkenveer zit er op. [3]
  3. deel van het jaar met naar verhouding veel pleziervaart
    • De winter is zacht en als het zo doorgaat liggen veel boten in het water voor het traditionele begin van het vaarseizoen met Pasen. [4]