voorhof

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord voorhof. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord voorhof, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je voorhof in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord voorhof is hier. De definitie van het woord voorhof zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanvoorhof, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
voorhof
  • voor·hof
enkelvoud meervoud
naamwoord voorhof voorhoven
verkleinwoord voorhofje voorhofjes

het voorhofo

  1. (bouwkunde) al of niet overdekte entree van een (kerk)gebouw
    • De Blaauw, die verbonden is aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, houdt zijn voordracht over het atrium van de St. Pieter. Die laatantieke voorhof van de oude St. Pieter in Rome, die tot 1610 bewaard is gebleven, heeft archeologen en historici veel geleerd over eerdere beschavingen, aldus De Blaauw.[3] 
    • 'Mensen mogen dan kiezen of ze de kist in aanwezigheid van de genodigden zelf in de oven willen brengen of dat ze die achter willen laten in een voorhof.' [4] 
    • Ceremonieel programma: een schitterende feestrede van Tom Lanoye, de benoeming met laudatio van een vijftal ereleden, onder wie Wim T. Schippers, en de aanbieding van het jubileumboek aan Z.M., die de bijeenkomst met zijn aanwezigheid opluistert. Sinds de oprichting zijn de Oranjes de beschermheren en -vrouwen geweest. Natuurlijk moet iedereen ruim voor aankomst van de monarch binnen zijn. Er staat een aantal politiemensen op de voorhof, maar de als nauwgezet aangekondigde controle stelt weinig voor. De secretaresse van de Maatschappij staat aan de deur van het auditorium en kent iedereen. [5] 
  2. (anatomie) meest naar buiten gelegen deel van een lichaamsholte
    1. middelste deel van het doolhof in het oor
    2. onderste deel van een neusgat
    3. deel van de mond dat zich vóór de tanden bevindt
    4. bovenste deel van het strottenhoofd
    5. gebied tussen de twee binnenste schaamlippen van een vrouw
 onderlichaam van een vrouw (in doorsnede)
1  eileider  · 2  eileiderfranje  · 3  blaas  · 4 schaambeen  · 5  g-plek  · 6  urinebuis  · 7  clitoris  · 8  voorhof  · 9  binnenste schaamlippen  · 10  buitenste schaamlippen  · 11  eierstok  · 12  dikke darm  · 13  baarmoeder  · 14  schedegewelf  · 15  baarmoederhals  · 16  endeldarm  · 17  vagina  · 18  anus  · 19  klier van Bartholin 
79 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[6]