winkelaar

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord winkelaar. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord winkelaar, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je winkelaar in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord winkelaar is hier. De definitie van het woord winkelaar zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanwinkelaar, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
2. Een winkelaar die fruit verkoopt.
  • win·ke·laar
  • afgeleid van  winkelen ww  met het achtervoegsel -aar, in de betekenis "iemand die ontspannen detailhandelszaken afgaat" aangetroffen vanaf circa 1935 (zie vindplaats hieronder)
  • van Middelnederlands winkelare, op te vatten als afgeleid van  winkel zn  met het achtervoegsel -aar [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord winkelaar winkelaars
verkleinwoord

de winkelaarm

  1. iemand die detailhandel bezoekt om op een ontspannen manier inkopen te doen
     Er wordt vooral geklaagd over te late levering, het niet reageren op klachten van een winkelaar, en de weigering om geld terug te geven, ook als een product binnen de wettelijke termijn wordt teruggestuurd.[2]
     Roman Ostriakov werd in 2011 betrapt door een andere winkelaar, die de beveiliging inlichtte. Ostriakov had soepstengels afgerekend, maar had twee stukken kaas en een pakje worst in zijn zak gestopt. Vier jaar later werd hij schuldig bevonden aan diefstal en veroordeeld tot zes maanden cel en een boete van 100 euro, schrijft de BBC.[3]
      Want waarom wandelt men? Om te wandelen? Neen; of tenminste: neen voor mij. Ik wandel om te zien. Vandaar dat ik een geboren winkelaar ben. Want men heeft, als stedeling, niet iedere morgen een oceaan, een zonverlicht beuken-hout of een steil Limburgsch pad hij de hand. Daarom ga ik in Amsterdam zoo graag langs de winkels. Er is in de winkels altijd nieuws te zien, het laatste nieuws van de wereld, want de winkels stellen vele van de schatten der wereld ten toon, al haar rijkdom.[4]
  2. (beroep) (verouderd) iemand die detailhandel bedrijft
     Zo kwamen we dan eindelijk aan de beurt. Juffrouw?! Wij: een van die hier, ja, en een van die daar. Wij telden onze pasmunt zo onduidelijk neer dat we zelf niet meer wisten of we nu te weinig hadden of genoeg. De winkelaar gelukkig ook niet, zodat we voorzien de straat weer opgingen naar ons wieldier.[5]
      Gevraagd tegen 1 Augustus in een klein gezin z.k., een flinke nette DIENSTBODE, P.G. of G.G. Adres W. Grootveld, winkelaar, Koningstraat 131, Hilversum.[6]
76 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[7]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 4 juli 2022 Weblink bron “Fors meer klachten over online winkels” (20 juli 2011) op tubantia.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 4 juli 2022 Weblink bron “Voedsel stelen geen misdrijf als je honger hebt in Italië” (10 januari 2017) op tubantia.nl op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 4 juli 2022 Weblink bron
    Werumeus Buning, J.W.F.
    “De tien beste : over tien winkels in Amsterdam” (ca. 1935), p. 5
  5. Bronlink geraadpleegd op 4 juli 2022 Weblink bron
    Tjibbe Joustra
    “Superpop.” (2014), Parompompom, Elst, ISBN 9053964533, p. 165
  6. Bronlink geraadpleegd op 4 juli 2022 Weblink bron
    W. Grootveld
    advertentie in: De vriend van oud en jong, jrg. 35 nr. 45 (1 julie 1914), R. Fuik-Groen, Leiden / Heerenveen, p. 4 kol. 5
  7. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be