Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
zoom. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
zoom, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
zoom in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
zoom is hier. De definitie van het woord
zoom zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
zoom, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de zoom v / m
- rand aan de buitenkant
- ▸ Aan de zoom van het bos is in het donker nog net een weitje te ontwaren, dat de heuvel afloopt tot de volgende bosrand.[4]
- tegen uitrafeling beschermende omslag van het uiteinde van een kledingstuk
- Ik moet er nog even een zoom in zetten.
1. rand aan de buitenkant
2. tegen uitrafeling beschermende omslag van het uiteinde van een kledingstuk
zoom
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zomen
- gebiedende wijs van zomen
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zomen
zoom
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoomen
- gebiedende wijs van zoomen
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoomen
99 % |
van de Nederlanders;
|
100 % |
van de Vlamingen.[5]
|