Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
afbreken. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
afbreken, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
afbreken in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
afbreken is hier. De definitie van het woord
afbreken zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
afbreken, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
afbreken
- overgankelijk met de grond gelijk maken
- Het huis werd compleet afgebroken.
- ▸ Bij zonsopkomst was iedereen druk in de weer om het kampement weer af te breken.[1]
- ▸ Afbreken contra opbouwen. Kwaad tegen goed.[2]
- overgankelijk voortijdig beëindigen
- Als een dam-, schaak- of go-partij niet binnen de afgesproken speeltijd beëindigd is, kan deze worden afgebroken.
- ▸ „Dank jullie wel. Het is goed dat jullie gekomen zijn,” zegt Distel na 120 seconden. De groep mensen gaat uiteen. Anderen pakken hun afgebroken gesprek weer op. Brandweermannen brengen een groet. Een witte auto start zijn dieselmotor en rijdt weg. De burgemeester hurkt voor het monument en kijkt naar de namen.[3]
- overgankelijk door breken scheiden
- Ouweneel pleit er ook voor dat we bij de viering van het avondmaal van één geheel brood ieder telkens een stukje afbreken.
- onovergankelijk ergens vanaf breken, afknappen
- Door de hevige wind waren er takken van de boom afgebroken.
1. met de grond gelijk maken
100 % |
van de Nederlanders;
|
100 % |
van de Vlamingen.[4]
|
afbreken
- afbreken; door breken scheiden
- Afgeleid van het Middelnederduitse afbreken
afbreken
- afbreken; door breken scheiden
- afbreken; met de grond gelijk maken
- –
- daalriten, daalrieten
afbreken
- afbreken; door breken scheiden