bloem

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord bloem. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord bloem, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je bloem in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord bloem is hier. De definitie van het woord bloem zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbloem, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • bloem
  • erfwoord, in de betekenis van ‘uitgebot deel van plant’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: bloeme
Oudnederlands: bluomo
Germaans: *blōmô
  • Verwant in Germaans:
West: Angelsaksisch: blōma, Duits: Blume, (Oudhoogduits: bluomo), Fries: blom (Oudfries: blōma)
Noord: Nynorsk: blome, Oudnoords: blómi, IJslands/Faeröers: blómi
Oost: Gotisch: blōma
1 enkelvoud meervoud
naamwoord bloem bloemen
verkleinwoord bloempje
bloemetje
bloempjes
bloemetjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord bloem -
verkleinwoord - -

de bloemv

  1. (plantkunde) een deel van plant met zaden
    • Jongens, pas op dat jullie de bloempjes niet vertrappen! 
    • Als de hommel de bloem nadert, kantelen de haartjes ruwweg in de richting van de bloem, en dat activeert zenuwcellen. [2] 
     Op de overloop boven aan de trap stond een grote vaas met plastic bloemen.[3]
     Bij elke bloem moest ik stoppen om foto’s te maken.[4]
  2. fijngemalen gezeefd poeder, meestal van granen
    • Voor dit recept kun je een normaal pastadeeg gebruiken, wat je maakt van 300 gram bloem (geschikt voor pasta) en drie eieren. [5] 
  3. beste deel uit een groot geheel
    • Dit gedicht staat in alle bloemlezingen. 
    • De studenten zijn de bloem van de natie. 

1. een deel van plant met zaden

2. fijngemalen poeder, meestal van granen

vervoeging van
bloemen

bloem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bloemen
    • Ik bloem. 
  2. gebiedende wijs van bloemen
    • Bloem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bloemen
    • Bloem je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]
  1. "bloem" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. NRC 31 mei 2016
  3. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  5. Sam de Voogt NRC 19 mei 2016
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be