gauw

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord gauw. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord gauw, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je gauw in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord gauw is hier. De definitie van het woord gauw zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vangauw, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • gauw
  • In de betekenis van ‘snel, spoedig’ voor het eerst aangetroffen in 1220 [1]
  • Afkomstig uit het Middelnederlandse bijvoeglijke naamwoord gauwe, gouwe ‘snel, vlug, haastig’, aanpassing van Middel-/Oudnederlands (bijwoordelijk gālīco), uit Oergermaans *ganhuz, van onbekende verdere herkomst.[2][3] Evenals Nederduits gau, Luxemburgs géi en Duits jäh ‘abrupt, steil; plotseling, haastig’.

gauw

  1. binnen een kort tijdsbestek
    • Kleed je gauw om. 
  2. zeer binnenkort
    • De bus zal wel gauw komen. 
  1. (binnen een kort tijdsbestek)
  2. (zeer binnenkort)
  1. (binnen een kort tijdsbestek)
  • Gauw aangebrand zijn
gauw geïrriteerd zijn
  • Gauw op de teentjes getrapt zijn
erg gauw boos en beledigd zijn
  • Als apen hoger klimmen willen, ziet men gauw hun blote billen
zich voornamer voordoen dan men in het echt is, met gezichtsverlies tot gevolg
  • Een kinderhand is gauw gevuld
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]