kort

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord kort. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord kort, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je kort in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord kort is hier. De definitie van het woord kort zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vankort, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • kort
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘niet lang’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 976 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kort korter kortst
verbogen korte kortere kortste
partitief korts korters -

kort

  1. van geringe duur
    • een korte film 
     Ik voelde een immense opluchting aangezien ik dacht dat we nu veilig waren. Maar dit gevoel duurde niet lang want na een kort praatje schreef hij opeens een officiële boete uit voor de hele groep omdat het blijkbaar verboden was om boven op Mount Whitney te overnachten.[2]
     Tijdens deze korte ontmoeting hadden de dames veel indruk op me gemaakt.[2]
  2. van geringe lengte
    • een korte strippenkaart 
  • op korte termijn
  • aan het kortste einde trekken
uiteindelijk verliezen
  • Kort en bondig vertellen
Iets kort, maar duidelijk vertellen
  • Korte metten maken
zonder lang nadenken
  • Een kort lontje hebben
  • Iemand kort houden
niet veel krijgen of mogen
  • Iemand iets (of iemand) te kort doen
iemand te weinig geven of begrijpen
  • Leugens hebben korte benen
met een leugen schiet iemand niets op, na verloop van tijd komt de waarheid altijd naar buiten
  • Te kort komen
Stoett-1253 [3]
  • Te kort schieten
iets onvoldoende hebben of doen
vervoeging van
korten

kort

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van korten
  2. gebiedende wijs van korten
vervoeging van
korren

kort

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van korren
    • Jij kort. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van korren
    • Hij kort. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van korren
    • Kort! 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


kort

  1. kort; van geringe duur


  • kort
enkelvoud meervoud
nominatief   kort     kortlar  
genitief   kortun     kortların  
datief   korta     kortlara  
accusatief   kortu     kortları  
locatief   kortta     kortlarda  
ablatief   korttan     kortlardan  

kort

  1. (sport) tennisbaan, tenniscourt, tennisveld


kort

  1. kort; van geringe duur


stellend vergrotend overtreffend
kort
kortare
kortast

kort

  1. kort

kort o

  1. kaart
  2. foto
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kort     kortet     kort     korten  
genitief   korts     kortets     korts     kortens