Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
minus. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
minus, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
minus in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
minus is hier. De definitie van het woord
minus zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
minus, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- verminderd met, zonder
- Vrienden zijn meestal geweldig, en als ze een relatie hebben zijn ze ook geweldig minus een half jaar: de eerste drie maanden van de verkering zijn ze irritant gelukkig en de laatste drie maanden van de verbintenis moet je ze dagelijks opvegen. [1]
- ▸ De kunst was om mijn basisgewicht (base weight) zo laag mogelijk te houden, het gewicht van alles dat ik droeg minus voedsel, water en gas.[2]
het minus o
- (economie) negatief saldo
- (wiskunde) symbool om een negatieve waarde of een aftrekking aan te geven
97 % |
van de Nederlanders;
|
97 % |
van de Vlamingen.[3]
|
minus
- (wiskunde) minus, min; kleiner dan nul
- «Wir haben heute Morgen minus 9 Grad Celsius.»
- 's Ochtends is het min 9 graden Celsius.
- (natuurkunde) minus, min; negatief geladen
- «Der Strom fließt von plus nach minus.»
- De stroom vloeit van de plus naar de min.
- minus, min; kleiner dan het gemiddelde of de middelwaarde
- «Dafür hast du eine Eins minus verdient.»
- Daarvoor heb je een 10 min verdiend.
minus
- minus, min; verminderd met (-)
- «Vier minus eins ergibt drei.»
- Vier min één geeft drie.
minus
- minus, min; verminderd met (-)
- «Als tatsächliche Kosten muss man den Kaufpreis minus des Skontos bei frühzeitiger Begleichung der Rechnung.»
- Als daadwerkelijke kosten moet men de koopprijs minus de vroegboekkorting.
minus m
- (spreektaal) halve gare, geestelijk gestoorde
- «C'est un minus.»
- Hij is een stuk onbenul. [1]
minus
- minder
minus monbezield
- minus
minus monbezield
- (spreektaal)(wiskunde) minus; symbool om een negatieve waarde of een aftrekking aan te geven
- (spreektaal) gebrek, tekort
minus o
- (wiskunde) minus; symbool om een negatieve waarde of een aftrekking aan te geven
- gebrek, tekort
minus
- (wiskunde) minus, min; kleiner dan nul
- minus, min; verminderd met (-)