neer

• Geluid:  neer    (hulp, bestand)
• IPA: /ner/ /nɪːr/

• neer

• In de betekenis van ‘bijwoord van richting: naar beneden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 ^[1]
• samentrekking van neder
• vermoedelijk afgeleid van het bijwoord, vanwege de draaikolken^[2]
• leenvertaling van Engels down "neer", dus ook afgeleid van bijwoord
• van Middelnederlands ere "dorsvloer"^[3]
• verkorting van nering^[4]
• van Hebreeuws נֵר (neer) "kaars, lichtje"^[5]

neer

1. in benedenwaartse richting

   • Op en neer. 

2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord.

   neerzetten: hij zette zijn bierglas neer op de tafel

• omlaag, neder

• op, omhoog

• terneer

de neer v

1. stroming die tegen de hoofdstroom ingaat waardoor draaikolken ontstaan
2. (natuurkunde) naam voor een van de zes quarks waaruit elementaire deeltjes zijn opgebouwd
3. (landbouw) (verouderd) deel van boerderij met vlakke bodem waar graan wordt gedorst
4. (verouderd) middelen van bestaan
5. (Jiddisch-Hebreeuws) licht, lamp

• tegenstroom
• down
• dorsvloer
• nering

• neer nesjama, neer sjabbat, neer tamied, hadlakat nerot

• Het woord neer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "neer" herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.