staat

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord staat. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord staat, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je staat in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord staat is hier. De definitie van het woord staat zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanstaat, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • staat
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toestand’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • In de betekenis van ‘land’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord staat staten
verkleinwoord staatje staatjes

staat m [3]

  1. (regering), (geopolitiek) binnen een afgebakend grondgebied werkzame, in hoge mate soevereine organisatie die gezag uitoefent over de op dat grondgebied wonende bevolking
    • De Verenigde Staten zijn de machtigste staat ter wereld. 
     Het pad voor me, niet meer dan 25 cm breed, zou mij door de staten Californië, Oregon en Washington leiden.[4]
enkelvoud meervoud
naamwoord staat -
verkleinwoord - -

staat m

  1. toestand of gesteldheid
    • De staat van dienst van premier Van Rompuy is onberispelijk. 
     Dit was wel het laatste waar ik op dit moment op zat te wachten in mijn huidige, onzekere staat.[4]
  • Een grote staat voeren
Veel geld uitgeven
  • In staat
De mogelijkheid hebbend
• Hij is in staat om deze moeilijke taak te volbrengen 
  • in staat stellen
de mogelijkheid geven iets te doen
  • In staat van
  • In staat zijn
  • In goede staat verkeren
  • In goede staat zijn
  • In verregaande staat van ontbinding
  • Op iemand staat kunnen maken
Op iemand kunnen vertrouwen/rekenen
enkelvoud meervoud
naamwoord staat staten
verkleinwoord staatje staatjes

staat m

  1. overzicht of lijst van iets, vooral van bedragen, baten en lasten
  • De staat opmaken
  • De staat van dienst
vervoeging van
staan

staat

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staan
    • Jij staat. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staan
    • Hij staat. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van staan
    • Staat! 
  • De deur staat op een kiertje.
  • De telefoon staat roodgloeiend.
  • Iets staat hoog in het vaandel.
  • Dat staat als een paal boven water
dat is zeker
  • Die staat ziet toe dat hij niet valle.
mensen die alles denken te weten of kunnen, moeten zelf maar oppassen voor fouten en problemen
  • Liegen of het gedrukt staat
heel erg hard liegen
  • Vragen staat vrij.
iedereen heeft de gelegenheid om vragen te stellen
  • Zijn pruik staat scheef.
hij is gehumeurd
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]