tering

• Geluid:  tering    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈterɪŋ / (2 lettergrepen)

• te·ring

• van Middelnederlands teringe, op te vatten als Naamwoord van handeling van  teren ww  met het achtervoegsel -ing ^{[1] [2]}
• in de betekenis van ‘tuberculose’ voor het eerst aangetroffen in 1485 ^[3]
• gebruik van een ernstige ziekte als deel van een krachtterm ^[4]

de tering v

1. (financieel) uitgaven voor levensonderhoud

   • Je moet je tering aanpassen. 

2. (geschiedenis), (medisch) verzamelnaam voor ziektes waarbij de patiënt wegkwijnt, zoals tuberculose en kanker die vaak een dodelijke afloop hadden, later vooral nog gebruikt als onderdeel van een verwensing

   • Men leefde in angst voor de tering. 

3. versterkend voorvoegsel (pejoratief) gebruikt als eerste deel van samenstelling om het negatieve karakter van het tweede deel te versterken, of omgekeerd

   • Hou op met die teringherrie. 

• ftisis, tbc, tuberculose
• kanker, klere, tyfus

• keeltering, longtering, ruggenmergtering

• teringachtig, teringlijder
• teringherrie, teringlijer, teringvent, teringzooi, touwtering, vinkentering

•  de tering naar de nering zetten
  de uitgaven aanpassen aan lagere inkomsten
•  krijg de tering
  verwensing
•  zich de tering werken
  een uitputtende inspanning voor een bepaald doel leveren

• Het woord tering staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tering" herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.